Door: Magda Bootsma
‘Zuinigheid met vlijt’ is bij uitstek het motto waarmee kinderen en jongeren in de jaren na de Tweede Wereldoorlog zijn grootgebracht. Zo ook Trudy Dehue, emeritus hoogleraar wetenschapstheorie en -geschiedenis van de psychologie aan de RUG. Ze vertelt dat ze onlangs voor het eerst van haar leven een nieuwe fiets heeft gekocht; ze had altijd tweedehands exemplaren. Als ik reageer dat dit voor haar geen ‘must’ was, maar een bewuste keuze, beaamt ze dat volmondig. Want ja, ze heeft een fatsoenlijk salaris gehad als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit in Stad. En ja, voor iemand die een dergelijke keuze niet heeft, is het uiteraard een heel ander verhaal.
‘Boeken voor een groter publiek zijn net zo goed wetenschappelijk’
Met haar boek ‘Ei, foetus, baby’ was Trudy genomineerd voor de prijs Het Beste Groninger Boek 2024 in de categorie non-fictie. Het boek is niet specifiek voor collega’s bedoeld, maar is, zo zegt ze, wel degelijk een wetenschappelijke publicatie. Het is immers gebaseerd op feiten en onderzoek. ‘De lezers hoeven geen vakgenoten te zijn, maar ik maak het ze wel moeilijk, er moet wel gewerkt worden!’ Dat kan ik beamen: de lezer moet ‘de kop er goed bij houden’. Dit is geen boek voor op het nachtkastje, ook al ontbreekt de humor zeker niet!
Geloof, angst, rouw, onmacht… en liefde, en humor
Een sprong terug in de tijd: tot ver in de vorige eeuw was het leven doordrenkt van gehoorzaamheid aan de kerk, vaak gepaard gaand met angst voor diezelfde kerk. Een voorbeeld van de wrede leer is dat de paus had verordonneerd dat een doodgeboren wezentje niet gedoopt mag worden en daarom niet op een gewijde plaats mag worden begraven. Trudy schrijft hierover in haar boek: ‘Dat betekende dat het voorgeborchte op aarde moest worden gesymboliseerd met een begrafenis in de ongewijde strook buiten het kerkhof, mede bedoeld voor misdadigers. En daarmee raakte het verdriet van de nabestaanden vermengd met diepe schaamte, zodat tot in mijn schooltijd in de jaren vijftig en zestig de gefluisterde verhalen rondgingen over mensen die een kindergrafje moesten bezoeken op zo’n verdoemde plek. Nu pas drong tot me door dat deze geheimzinnigheid verband hield met de eeuwenoude plicht om zwangere vrouwen bij echt of vermeend levensgevaar open te snijden’ (pag. 110). Want wanneer de ongeborene dan nog in leven was, kon het nog snel gedoopt worden, ook al overleefde de moeder deze wreedheid meestal niet, en de ongeborene evenmin. Veel erger zou het immers zijn wanneer deze zou overlijden voordat de doop had kunnen plaatsvinden. Wat een pijn, wat een wreedheid. Gelukkig heeft Trudy er niet van wakker gelegen, maar zegt ze: ‘ik ben wel met ze in gesprek als ik slaap’ (sic).
Het leed is eeuwenlang niet erkend
Trudy stelt etiketten ter discussie, vooral als ze op mensen worden geplakt. Tegelijkertijd realiseert ze zich terdege dat zo’n ‘etiket’ een probleem of een ziekte behapbaarder kan maken voor de betrokkenen; het heeft immers een naam, dus het bestaat, het wordt erkend. Ze wil echter wel nadrukkelijk waarschuwen voor het nadeel ervan: het leed dat zo lang níet erkend werd, zoals het verdriet over het verlies van een (on-)geboren kind. Je kunt er lang niet altijd een etiket op plakken, terwijl het wel degelijk bestaansrecht heeft. Want: de handelwijze van medici, van priesters: ‘Het was allemaal van een ontstellende hardvochtigheid’ (p. 83).
Van het diepe zuiden naar het hoge noorden: ‘Alleen die wind hier!’
Trudy is geboren in Brabant en groeide vanaf haar 8ste op in Maastricht, waar het leven beduidend meer dan hier gestuurd werd door het rooms-katholieke geloof. Regelmatig kreeg ze straf op school, omdat ze grapjes maakte die ze van haar vader had gehoord; ze besefte nog niet dat ze thuis veel meer mocht zeggen dan in de klas. De reputatie van het gezin was niet al te best: haar ouders waren al vroeg gescheiden en niet zo zwaar in de leer, waardoor er over de kinderen gezegd werd: ‘Oh ja die komt uit dát gezin!’ Door dergelijke voorvallen is Trudy, zo zegt ze, ‘compleet van m’n geloof gevallen.’ Ze rondde een Hbo-opleiding Kinderverzorging en Opvoeding in Maastricht af, maar vond het er nog ‘veel te Rooms’. Als begin twintiger vertrok ze daarom naar Groningen, aangetrokken door jonge wethouders als Jacques Wallage en Max van den Berg, het (dus) linkse bestuur én… de pizzeria’s. Tot mijn verbazing vertelt ze dat die er toen in Limburg nog niet waren! Met haar toenmalige vriend gooide ze een VW-busje vol met ‘troep’ (sic). Achterin zat een vriend van hen in een fauteuil met een kwetsbare lampenkap op schoot. Zo reden ze gedrieën meezingend met The Band het avontuur tegemoet.
Het oude sentiment van de katholieke liedjes
Trudy heeft al lang geleden afscheid genomen van het geloof. Tegelijkertijd zegt ze ook dat ze met het schrijven van dit boek, en met het stijgen der jaren, aan wijsheid heeft gewonnen en meer compassie is gaan voelen voor haar ouders en hun leven, hun werkelijkheid. En dan vertelt ze iets bijzonders: met haar man heeft ze een huisje in Oldenzijl. Een orgel-spelende vriend woont in Toornwerd. En wat gaan ze nu samen doen? Kerstliedjes zingen, en dan wel de Roomse versie! Toegegeven, die is wat te lief, soms zelfs wat zoet en sentimenteel. Maar: ‘Ik wil echt de katholieke versie zingen, want in de gereformeerde versie komt steeds weer zonde en schuld aan de orde.’
‘Er komt niet nog een boek’
Dat zegt Trudy vol overtuiging, maar ik durf het nog niet helemaal te geloven. Ze vertelt met zichtbaar plezier over haar werk. Ongeveer 50 uur per week – ‘nou ja, misschien ietsje minder’ – was ze bezig met ‘Ei, foetus, baby’. Haar magnum opus, misschien. Wat een geduld, wat een onderzoek, wat een graafwerk in oude archieven, wat een eruditie ook. Dit laatste ontkent ze overigens stellig: ‘Ik vind mezelf helemaal niet erudiet.’ Misschien roept deze term een stoffige-studeerkamertjes-associatie bij haar op. En nee, stoffig is ze zeker niet! Ze benadrukt grote moeite te hebben met de kwalificaties ‘hoog’ (theoretisch) en ‘laag’ (praktisch) opgeleid. ‘Mijn mond viel open toen een elektricien mij zijn plan voor de aanleg van de bedradingen in een pand probeerde uit te leggen. De hele opzet daarvan was ontzettend complex!’ Aan haar kapster, die haar een keer vertelde hoe kostbaar en bijzonder haar schaar is, vraagt ze altijd hoe je haar vak leert. Zoveel kennis, inzicht en handigheid; dat heeft Trudy zelf niet. En dan kan ik het niet laten, ik vertel haar over mijn vader, de kleermaker. ‘Nou’, reageert ze, ‘ook dat werk vereist een heleboel denkwerk en inzicht.’
‘De weigering om na te denken; daar ben ik heel bezorgd over’
Tijdens ons gesprek is Trudy vrolijk en hartelijk. Dat wil niet zeggen, zo benadrukt ze, dat ze nooit ‘heel erg boos’ (sic) kan zijn. ‘De periode na WO II was een tijd van hoop; dat is in de afgelopen tien jaar tijd compleet veranderd. Wij dachten dat alles beter zou worden, maar er is zoveel haat en zoveel domheid ook.’ Ik laat het aan de lezer om na te denken over wie zij van zoveel domheid beticht.
Tot slot: dank aan Wim Hofstee
We hebben uitvoerig gepraat over ons beider R.K.-opvoeding, over de tijdgeest in de jaren vijftig, zestig, zeventig. En over ‘de weg omhoog’. Het was niet zo vanzelfsprekend om, als vrouw, in die tijd, niet geboren in een geprivilegieerd gezin, die weg te vinden. We herkennen bij elkaar ons vroegere opkijken tegen de ‘geleerde wereld’. Trudy zegt: ‘Voor een groot deel heb ik het aan hoogleraar Wim Hofstee te danken dat ik zo ver gekomen ben. Hij heeft me als student onder de arm genomen, hij luisterde naar me en gaf me voor het eerst in mijn leven het gevoel dat wat ik bedacht de moeite waard was.’
Het boek Ei, foetus, baby: een nieuwe geschiedenis van zwangerschap stond op de shortlist voor Het Beste Groninger Boek 2024 in de categorie non-fictie. Zaterdag 25 mei werden de winnaars bekend gemaakt.
Meer interviews
Alle schrijvers van de boeken die op de shortlist van het Beste Groninger Boek 2024 staan worden door Magda Bootsma geïnterviewd. Deze interviews zijn al verschenen: