Door: Magda Bootsma
Openheid over ziek-zijn en sterven is heel kort gezegd de missie van longarts Sander de Hosson, waarover hij twee prachtige boeken publiceerde: ‘Slotcouplet’ (2018) en ‘Leven toevoegen aan de dagen’ (2023; in samenwerking met Els Quaegebeur). Dit tweede boek is genomineerd voor het Beste Groninger Boek 2024, waarvoor vijf fictie- en vijf non-fictie-boeken op de Shortlist staan. Sander zegt: ‘Ik vind het een grote eer om genomineerd te zijn, echt geweldig!’ De Stadjer werkt in het Wilhelmina Ziekenhuis Assen en is niet van zins om het Noorden ooit te verlaten: ‘Ik haat files en zelfs nu met dat gedoe met de ring, kan ik gewoon doorrijden!’
Wat lees je zelf?
Omdat ik het gesprek niet te ‘zwaar’ wil beginnen, vraag ik hem als eerste wat hij – buiten zijn vakliteratuur – leest. Heeft hij een favoriet genre? Lachend antwoordt hij dat hij daar geen tijd voor heeft: ‘Tja, ik denk altijd dat dat nog wel komt, ooit.’ Hij heeft een jong gezin, een drukke baan, een vriendenkring buiten zijn werk. ‘Dan wil ik andere praat aan m’n hoofd.’ De 24 uur van een etmaal zijn dus drukgevuld.
‘Ik heb geen zwaar beroep, ik heb een prachtig beroep!’
Sander reageert meteen op mijn aanname dat zijn werk ‘zwaar’ is: ‘Ik heb een prachtig beroep; geen zwaar beroep! Dat wil ik echt benadrukken. Er zit zoveel kracht en schoonheid in!’ Op de eerste plaats natuurlijk van de patiënten zelf, en ook van hun naasten, en van de behandelaars en verzorgenden. Hij vertelt dat hij een kwartier vóór onze afspraak nog bij een 85-jarige mevrouw geweest is voor de zogeheten ‘schouw’; zij was net overleden. ‘Ze lag al een paar weken alleen nog maar in bed; dan is het goed en mooi dat meer lijden haar bespaard is gebleven. Dan mág een mens sterven.’ Dat laatste wordt wel eens vergeten in de zorg, want er kán zoveel. Maar niet alles wat puur technisch en strikt-medisch gezien mogelijk is, is goed voor de patiënt. De ongeneeslijk zieke vrouw stierf natuurlijk niet zonder de zorgzame aanwezigheid van het team: de hele dag was er een verpleegkundige bij haar, en Sander loopt in dit soort situaties natuurlijk ook regelmatig even binnen.
Neem je je werk mee naar huis?
Ook deze vraag stel ik Sander vanuit de veronderstelling dat zijn werk zwaar zou zijn, waar hij het dus niet mee eens is: ‘Ik zit rustig in de auto en verheug me op het uitje dat ik straks met onze zevenjarige zoon ga ondernemen: hij gaat voor het eerst ‘gewichtheffen’ op de sportschool! Het is natuurlijk hard werken in een drukke baan, maar emotioneel hoef ik niet echt aan te poten. Ik schrijf de boeken dus ook niet om me te uiten over wat ik allemaal meemaak, maar omdat ik vind dat er nog steeds veel te weinig over palliatieve zorg gesproken wordt.’
Jonge patiënten, dat raakt.
Hoe graag een zieke oudere ook nog wat langer zou willen leven, diens overlijden is ‘makkelijker’ te aanvaarden dan wanneer een jonge patiënt geen kans op genezing heeft. ‘Daar ben ik een paar keer echt heel verdrietig van geweest; dat heeft me echt geraakt.’ ‘Gelukkig maar’, denk ik dan, ‘anders was je niet meer de mens-arts die je bent’. Toch is er ook in zo’n situatie geen sprake van machteloosheid. De uitspraak ‘we kunnen niks meer voor u doen’ komt bij Sander en zijn collega’s niet over de lippen. Het feit dat iemand niet meer beter zal worden, betekent absoluut niet dat er niks meer te doen valt: de pijn verlichten, het verdriet durven zien en voelen, troosten, stil mogen zijn. Gewoon: nabij zijn. Dat klinkt heel makkelijk, maar dat is het niet. De mensen om de ongeneeslijk zieke heen – zowel naasten als professionals – worden immers ook met hun eigen onmacht én met hun eigen sterfelijkheid geconfronteerd.
‘Ik ontneem geen hoop, ik gééf hoop’
Sander verwoordt het zo: ‘Ik gééf hoop door de aandacht te verleggen naar de kwaliteit van leven. Je gaat dood, maar we gaan werken aan zo lang mogelijk goed leven.’ (p. 34). Dat is een essentiële toevoeging aan ‘zo lang mogelijk leven.’ Het gaat immers niet alleen om tijd van leven, maar vooral om kwaliteit van leven. Bovendien is het verschil in de feitelijk resterende levensduur van iemand die afziet van bijvoorbeeld nóg een chemokuur en iemand die die kuur wel wil ondergaan, relatief klein, ook al kunnen de betrokkenen dat heel anders ervaren. Soms – zeker niet altijd – leeft een patiënt door ingrijpende behandelingen een paar maanden langer, waarbij de wezenlijke vraag dus blijft in hoeverre de aan het leven toegevoegde dagen ‘leefbaar’ zijn. Kun je nog een beetje genieten van je ‘extra tijd’, terwijl je je flink beroerd voelt door de behandelingen? Of geniet je meer van een, misschien iets kortere – maar langere komt ook voor – periode waarin je je geliefden nog kunt zien, nog een ‘laatste wens’ in vervulling kunt laten gaan, naar je favoriete muziek kunt luisteren en een geliefd boek herleest? De laatste wensen zijn meestal, hoewel heel belangrijk, niet zo groot. Er hoeft geen wereldreis meer gemaakt te worden. Het gaat om relatief ‘kleine’ dingen: je oude school of wijk nog een keer zien, even naar de bioscoop in de buurt, met een oude vriend een potje schaken…
Hebben jullie intervisie en/of supervisie?
‘Ja, die mogelijkheid is er wel, maar ik heb meer behoefte aan onze vrijdagmiddagborrel, waarbij we één – meer niet – glaasje drinken en meestal helemaal niet over ons werk praten, maar juist ook over die kleine dingen die het leven ‘leven geven’. Leuke plannen voor het weekend, een mooie uitspraak van een kind, even klagen over het weer.’ Kortom, niets menselijks is Sander en zijn collega’s vreemd.
Had je je bekendheid, of mag ik inmiddels ‘beroemdheid’ zeggen, voorzien?
‘Nee joh’, zegt Sander. ‘Mijn meest gelezen column in het DvhN had 35.000 hits! Dat was in 2016, en ik vond ‘t best heftig. Ik werd toen voor ’t eerst herkend als ik op de Grote Markt liep!’ Inmiddels is hij er wel min of meer aan gewend, maar hij wil bewust niet te vaak op tv: ‘Dan word ik té beroemd’, zegt hij met enige zelfspot, ‘ik wil wel een beetje nuchter blijven!’
Mag ik eindigen met een persoonlijke noot?
Ik had de boeken van Sander de afgelopen jaren al gelezen. Toen dacht ik al: ‘Ik gun elk mens zo’n arts!’ En met het welbekende Groningse gevoel voor understatement voeg ik daar nu aan toe: ‘En dat gevoel is na ons gesprek niet minder geworden.’
Het boek Leven toevoegen aan de dagen is genomineerd voor Het Beste Groninger Boek 2024 in de categorie non-fictie. Zaterdag 25 mei werden de winnaars bekend gemaakt.
Fotograaf: Linelle Deunk /Lumen Photo
Meer interviews
Alle schrijvers van de boeken die op de shorlist van het Beste Groninger Boek 2024 staan worden door Magda Bootsma geïnterviewd. Deze interviews zijn al verschenen: