Door: Robin van Ommen
Vreemd: in het volle daglicht zet ik mijn afgetrapte fiets neer voor een Simplon dat ik nauwelijks herken. Machtig, Bassface en Ongehoord — of Sputnik, dat ik daar ooit organiseerde — zijn wat ik met deze plek associeer: middernacht, lange rijen doorgebogen nekken, witte Zeemanshirts, nerveus friemelen aan plastic in een vuist. Nu oogt de bewaking vriendelijk. Het is acht uur, er prijkt een Chesterfield op het podium, er zijn borrelnootjes, ik heb een nette broek aan. Links zie ik keurige stapels dichtbundels naast het logo van Boekhandel Godert Walter, ik praat met een organisatielid over de flinke hoeveelheid inzendingen voor de open call (‘Je zoekt je rot. Welk talent heeft nu een podium nodig?), verderop spot ik Sophia Blyden. Ja, we zijn er: Dichters in de Prinsentuin. Het is de eerste avond. De sfeer is kruimelig, mensen luisteren afwachtend. Vanavond moeten we iets gaan verwerken. Talig en gerafeld.
Poetry Processing Party
Een breed lachende Afra Rijkhoff – extravert, gezellig, duidelijk de presentatrice – balt schaamteloos een vuist richting de zaal, en zegt: ‘Even wat energie erin.’ Achter haar op het scherm zien we het Noordwoordlogo. Nee, vanavond is luisteren. Dit is urgent, dit is experiment – dus niet achteroverleunen. Niet makkelijk, een zittend publiek opzwepen, maar Afra werkt aanstekelijk. Het programma bestaat uit drie delen, zegt ze, met als eerste thema: mannelijkheid en emotie – altijd goed. Friso Bijleveld, winnaar van de Doe Maar, Dicht Maar-wedstrijd, trapt sterk af met vrij vers over de geheime regels van middelbareschooljongens (‘stop je handen in je jaszakken, waarom heb ik mijn handen in mijn jaszakken?’). Luisterend denk ik aan mijn puberteit, nu al meer dan vijftien jaar geleden: het fietsenhok, sigaretten, omgangsvormen. Angst. Jongens als angsthazen – vooral die met gebalde vuisten.
Daarna betreedt het duo Strijkplankpoëzie het podium, eerder gelauwerd door Tim Hofman (hoor ik tijdens de pauze). ‘Ik studeerde bedrijfskunde,’ zegt de een, achter een opengeklapte plank. De tweede neemt de microfoon. ‘En ik medicijnen. Nu zijn we dichters.’ Met een A2-formaat uitgeprint excelsheet theoretiseren ze dat kunnen strijken gelijk is aan emotionele intelligentie. Dan bouwen ze op naar een gedicht dat alles stillegt. ‘The strongest men put a bullet through their heads.’ Even weet niemand of klappen gepast is.
Jan Glas en Thorn de Vries nemen de estafettestok over, voor de tweede sectie over queer en seksualiteit. Thorn, ook acteur en dragking, is eerlijk – vooral de ‘inboxserie’ blijft hangen, waarin die haatberichten tegen LGBTQIA+’ers napraat. Jan Glas raakt trefzeker zonder clichés of de gebruikelijke gebiedende wijs, en er wordt gelachen. Zijn humor is welkom – luchtigere toevoeging aan een avond die anders kan bezwijken onder de urgentiedrang. Tijdens het panelgesprek verwijst Jan Glas naar Gerard van het Reve, hoe dat werk hem hielp in zijn seksualiteit. Thorn knikt mee, en die refereert ook aan moderner werk, Edouard Louis. Achter hen hangen portretten: Jan kijkt serieus, Thorn lacht. Misschien zeitgeist, maar: ik hoop op meer grijnzen op achterflappen.
Net voor de pauze maken we met het publiek een mentimeter (via een QR-code) van wat er in ons opkomt bij onze identiteit. Ik vraag me af, hoe cliché is het om hier ‘schrijver’ in te vullen? Ik doe het niet. Maar, niet verbazingwekkend, staan zulke woorden – dichter, schrijver, creative – toch groot in beeld, samen met ‘Fuck the patriarchy’. Iemand joelt achterin de zaal tevreden. Afra zegt dat we elkaar moeten aanspreken, in gesprek moeten gaan. Ik kijk naast me, zie een blonde vrouw, en toevallig blijkt het Irene Wiersma, van het recent verschenen Prooidier (Passage). Spontaan opent ze het gesprek, en geeft toe ook te worstelen met dat plakkertje: ‘schrijver’, bij dit soort energizers. Wat is die schaamte toch? Na de pauze (buiten Simplon – nu is het donker, weer herinneringen) zien we Elfie Tromp, stadsdichter van Rotterdam, en Bruno Ferro Xavier da Silva, haar guitige bassist. Zij zingt, hij zwaait met zijn gitaar alsof hij is aangeraakt door Boney M. Hoogtepunt: Bruno, met een strijkstok over zijn snaren, kijkend naar Elfie, terwijl zij oreert: over wie wie mogelijk maakt, over wat kleur doet. ‘Sommige worden zwart geboren, sommigen worden zwart gemaakt.’
Sophia Blyden, door Joost Oomen gekroond tot popster van de poëzie, is de duidelijke headliner voor de derde sectie: over vrouwen, vrijheid en identiteit. Voordat ze begint, kalm en gemakkelijk, kijkt ze met een half glimlachje de zaal in. ‘Weten jullie wat ‘Ik hou van jou’ is in Simlish?’ vraagt ze schalks. ‘Por se gab lurv.’ Dat is ook de titel van haar eerste gedicht. Ze bouwt voor haar sim de perfecte man – sterke kaaklijn, glanzend haar, ze noemen hem Fred – maar, ja, hè, toch wat saai, zo’n hunk incarnate. Dus: in het zwembad, de verdrinkingsdood. Er wordt gegrinnikt, en ik zie mezelf zitten, ik met mijn oudere zus, behangetjes uitkiezen, kamerplanten kopen, een tweedaagse carrière als ‘crimineel’, dan de hele familie in de hens (mijn moeder klaagde altijd dat GTA te gewelddadig was). Sophia vervolgt haar bildung: met een groene alien op de hoek van de straat. Toch een betere (maar seksueel gecompliceerde) woohoo-partner. Al kon niemand voorspellen dat juist hij zwanger werd. C’est la vie. Natuurlijk krijgt ze luid applaus – en terecht.
Ik bestel tijdens de pauze een appelsap. Vooral Thorn de Vries blijft hangen, en ik neem een kijkje bij de boekenstand, waar ik niet als enige idolaat ben. Thorn staat een goed kwartier kromgebogen in kaften te krabbelen. Dan worden we teruggeroepen door Afra, die ons opdraagt alle klapstoelen op te ruimen. ‘We gaan een spelletje spelen,’ zegt ze. Een spelletje? Op het scherm verschijnen stellingen. Zwart-witjes. Links is voor, rechts is tegen. Polariseren in het klein. Bij de laatste vraag, over of we tevreden zijn met onze hokjes, vallen haar ogen (of haar microfoon) op mij – ik knik dapper, al is mijn keel plots gortdroog – en is het enige wat ik, bang om iets onorigineels te zeggen (man, wit, cis, of toch: schrijver), zeg: ‘O ja, ik ben vrij lang. Dat is ook een hokje.’ Ik kijk om me heen. Zie vertwijfelde blikken. Voel mijn zweetklieren al aanzwengelen. Gelukkig, als ik naar Afra kijk, zie ik haar knikken (lees: ze is lang, thank god, ze begrijpt het – of doet tenminste alsof) en we delen kort een broeken-vinden-herkenningsmoment, wat me redt van mijn wat-zeg-jij-nou. Dat is dus mijn sluitstuk: opgelucht ademhalen. Ondanks dat de strijkstok van Bruno (hoogtepunt) of het Simlish van Sophia Blyden (ook een hoogtepunt) is eerlijk de grootste lof — naast natuurlijk al het tentoongestelde talent — gereserveerd voor Afra’s schaamteloze glimlach die me daar tegemoet kwam. Not all knights wear armor, en ik, ietwat verloren jonkvrouw, zeg: ‘Vadish!’*
*Simlish voor dankjewel.
Beeld: Reyer Boxem