Door: Joke Aartsen
Eind januari beleefde heel literatuurminnend Nederland de jaarlijkse poëzieweek. Hoewel, héél literatuurminnend Nederland..? In de praktijk alleen dát selecte gezelschap lezers dat het aandurft een gedicht te lezen. Er blijkt namelijk in Nederland veel huiver en poëzieangst. Gelukkig zijn er moedige docenten Nederlands in het middelbaar onderwijs die in de klas aandacht besteden aan poëzie en die hun leerlingen zover krijgen zélf gedichten te schrijven.
Er worden Nederlandbreed veel gedichten opgezocht, gelezen en gebruikt. Op bruiloften, uitvaarten en andere levensgebeurtenissen is het gedicht een algemeen geaccepteerd reflectiemiddel. Er zijn honderden websites met gedichten, die door vele mensen bezocht worden, een miljoen mensen schrijft zelf wel eens een gedicht, tienduizenden zenden gedichten in voor gedichtenwedstrijden. Er is de laatste jaren zelfs aandacht voor de edele dichtkunst op diverse festivals als Lowlands en de Zwarte Cross en ook tiktok, insta en rap leveren hun bijdrage. Poëziebundels daarentegen zijn nog altijd de stiefkindjes van de boekhandel. Zulke poëzie heet ‘vaag’ te zijn, ‘eng’ ook en onbegrijpelijk. Niet alleen jongeren of gewone grote mensen kijken er zo tegen aan, ook veel bachelorstudenten Nederlands en zelfs docenten Nederlands hebben koudwatervrees. Een vrees die meer voortkomt uit onkunde, dan uit onwil.
Poëziepaleis
Wat niet helpt in het gevecht tegen die poëzieschroom is het feit dat poëzieonderwijs in Nederland niet verplicht is. Er is niets over opgenomen in de zogenoemde kerndoelen of eindtermen voor het vak Nederlands op de middelbare school, doelen en termen die scholen wel verplichten aandacht te besteden aan onderdelen als tekstbegrip en schrijfvaardigheid. Wat wél helpt is het feit dat er organisaties in Nederland zijn die docenten en pubers proberen te enthousiasmeren met mooie sites, dichtwedstrijden en lesmateriaal. Zo organiseert het Groninger Poëziepaleis jaarlijks de Doe Maar Dicht Maar wedstrijd voor jongeren van 12 tot 18 jaar en staat er volop lesmateriaal op de site om de docent op gang te helpen. Wat ook helpt zijn docenten die in de les aandacht besteden aan poëzie.
Poëzieles in praktijk
Leerlingen uit drie brugklassen en een tweede klas mavo/havo van het Maartenscollege uit Haren hebben vanaf de landelijke poëzieweek bij hun docente Marjolein van der Vooren enkele weken gewerkt aan het onderdeel poëzie. De meeste kinderen zeggen desgevraagd dat ze op de basisschool wel eens iets aan het schrijven van gedichten hebben gedaan. Ze kennen bijvoorbeeld het elfje. Nu begint de reeks poëzielessen met onderstaand gedicht op het bord:
Voicemail
Ik ben op dit moment niet in de gelegenheid
gelukkig te zijn. Probeer het later nog eens.
Of spreek een schouderklopje in, zing
een liedje over lammetjes met een lange lente
voor zich, maak me warm voor de zon
aan een met jou overgoten strand, wijs me
op de ideale openingstijden van je
lievelingsgedicht. En/en/en/en
is ook mogelijk.
Wacht af. Met wat geluk
bel ik terug.
Erik van Os (2022)
Het gedicht laat zien dat poëzie niet hoeft te rijmen. Het samen lezen kan ook een handvat bieden voor het bespreken van het enjambement of de alliteratie. Inhoudelijk biedt het aanknopingspunten om uit te leggen dat niet elk gedicht ‘vaag’ is of moeilijk. Dat een gedicht een puzzeltje kan zijn, grappig zelfs, dat het iets eenvoudigs net even wat origineler kan verwoorden, dat het herkenning kan bieden, misschien zelfs meer van een gevoel dan van een concrete gebeurtenis.
Wat is een synoniem?
Bij het zelf schrijven wordt een opdracht gebruikt over Vriendschap, het thema van de poëzieweek van dit jaar. De docent begeleidt de leerlingen door het stappenplan en via die gezamenlijke route wordt spelenderwijs de basis voor het zelfgeschreven gedicht gelegd. En passant breiden leerlingen hun woordenschat uit als ze synoniemen moeten zoeken (‘Wat is een synoniem mevrouw?’) en alliteraties moeten creëren. In een voorbereidend oefeningetje blijkt die alliteratie nog niet eenvoudig. Paal en …? De leerlingen weten het niet. Kaal? Penetratie? Bar en boos wordt bar en bier. En van ‘kannen en kruiken’ heeft nog nooit iemand gehoord. ‘Wat zijn kruiken mevrouw?’ Maar uiteindelijk leidt de les wel ergens toe: in het eigen gedicht wordt een ‘mooie bril’ omgetoverd tot een ‘fraaie fok’. En als de leerlingen hun ‘verhaaltje’ af hebben, begrijpt iedereen dat dat nog geen gedicht is. Er moet dus geschrapt en geschaafd. Ondertussen blijft de klas de heerlijke jungle die een middelbareschoolklas eigen is. De Rubik kubus, de laatste of komende wedstrijd van de FC en de broodtrommel (09.56: ‘Ik heb al m’n eten nu al op’) zijn minstens zo belangrijk als het schrijven van een gedicht.
Na enkele lessen en weken is er door de leerlingen een aardige oogst aan gedichten geschreven. Enkele tientallen daarvan zijn ingezonden voor de Doe Maar Dicht Maar dichtwedstrijd van het Poëziepaleis.
Sommige leerlingen én de docent hebben deze periode ervaren dat poëzie net fietsen of verliefd worden is: het wordt minder eng als je er gewoon mee bezig gaat.