Door: Anna Dijk
Op de interviewtafel in de Wolters Noordhoffzaal ligt een hertenschedel, bovenop een boek van Berlage. Als ik ernaartoe loop zie ik dat er een klein, roze label aan hangt. “Hert” staat erop. Als de deuren van de bibliotheek open zijn voor publiek duurt het nog even voor het programma begint. Het is er stil, de bezoekers wachten nog even voor ze naar binnen komen – niemand wil de eerste zijn.
Persis Bekkering, de eerste spreker, komt binnen. Coen Peppelenbos is er inmiddels ook. Ze krijgen een microfoon omgehangen en wachten tot ze mogen beginnen, langzaam druppelt er wat publiek naar binnen. De microfoon staat alvast aan. “Nu kunnen we niet roddelen,” zegt Peppelenbos. En het is tijd.
Igor kan eigenlijk niet echt bestaan
Bekkering debuteerde begin dit jaar met Een Heldenleven bij Prometheus. Het is een boek over klassieke muziek en beeldende kunst. En Igor, die misschien wel, misschien niet de hoofdpersoon is. “Igor kan eigenlijk niet echt bestaan,” zegt Bekkering. “Hij is te perfect.” Bekkering vertelt dat ze een verhaal wilde schrijven over de ultieme insider, omdat Nederlandse literatuur zo vaak over buitenstaanders gaat. Ze koos ervoor om hem te bekijken door de ogen van twee andere personen: Adrian, een andere violist, en Kiriko, een beeldend kunstenaar die haar kunst voor zichzelf wil houden.
Het gesprek gaat voornamelijk over perfectie. Is Igor de perfecte violist omdat hij alle noten kan raken? Of is Adrian beter omdat hij mensen kan ontroeren, al maakt hij soms een fout? Er worden veel vragen gesteld in het gesprek en niet zo veel antwoorden gegeven. “Als schrijver hoef je vragen natuurlijk ook niet te beantwoorden,” zegt Bekkering. Dat klopt natuurlijk maar het is daardoor soms wel lastig om vat te krijgen op wat Bekkering met haar roman wil zeggen. Ze leest eens stukje voor uit de roman. Heldere zinnen, het past bij haar stem. En dan is het halve uur voorbij.
“Oh,” zegt ze teleurgesteld, en lacht.
Lange verhaallijnen geven een gevoel van compleetheid
Het volgende gesprek is tussen Sonja Schulte en Rinske Hillen, die in 2017 de ANW debutantenprijs won met Houtrot. Het duurt even voor de microfoon goed zit onder Hillens krullen, maar dan kunnen we beginnen. De boxen kraken gezellig mee met het gesprek. Halverwege valt de box uit, dus gaan ze verder zonder versterking. Dat kan best, want de zaal zit niet al te vol.
Houtrot is een boek waar de personages achternamen hebben als Kussendrager en Wenksterman. Een gotische roman, met een klassiek plot. Plot vindt Hillen belangrijk: lange verhaallijnen geven een gevoel van compleetheid.
Het boek gaat over een familie in een Amsterdams grachtenpand. De fundering van het huis had al lang vervangen moeten worden, waardoor het huis langzaam wegzakt. Dat van die funderingen, is echt zo, daar kwam Hillen min of meer per ongeluk achter. Het uitgangspunt waren voor haar de personages en de plot, maar helemaal aan het einde ging ze eens kijken hoe het zit met funderingen in Amsterdam, en bleek het daadwerkelijk een groot probleem te zijn.
Schulte is een enthousiaste interviewer: “Deze vraag wilde ik je persoonlijk graag stellen,” zegt ze een paar keer, het zorgt voor een geanimeerd gesprek.
In sommige scènes is elke sneeuwvlok hoorbaar
Na een korte pauze keert Persis Bekkering terug, deze keer als interviewer. De man die aanschuift is de Tsjechische Marek Šindelka – Bekkering heeft geoefend en kan de naam vlekkeloos uitspreken. Verder hoeft ze niet zo veel te doen, want Šindelka praat vanzelf. Niet omdat hij langdradig is, hij heeft gewoon veel te vertellen.
Zijn boek, materiaalmoeheid gaat over twee jongens die naar het noorden vluchten voor een oorlog. Het is zintuiglijk, voelbaar. In sommige scènes is elke sneeuwvlok hoorbaar.
Šindelka vertelt dat hij eerst een ander boek wilde schrijven, over 71 vluchtelingen die in 2017 stikten toen ze vervoerd werden in een ijstruck. De reactie op het incident verbijsterde hem: veel mensen in Tsjechië vierden de tragedie of zeiden dat de vluchtelingen het verdient hadden.
Het maakte Šindelka woedend. Hij besloot als wraak een boek te schrijven dat dertig seconden in de truck beschreef, dicht op de huid, onder de huid, al die pijn en ellende op papier. Een ondoenlijk idee, zo bleek, dus koos hij uiteindelijk voor het verhaal van de twee broers.
Hij sprak ook veel met vluchtelingen, maar wilde hun verhalen niet opschrijven: “We zien het als vanzelfsprekend dat we de verhalen van vluchtelingen mogen gebruiken, maar daarmee nemen we eigenlijk hun kostbaarste bezit af.”
Na Šindelka heb ik een adempauze nodig. Voor het eerst sinds het festival begon, verlaat ik de Wolters Noordhoffzaal en de hertenschedel. Ik pak wat wijn, loop tussen de mensen en de lampen die de bibliotheek eruit laten zien als een stad in de nacht. Als je goed luistert hoor je de rave op de Grote Markt in de verte beven.
Landschap als inspiratie
Ik sluit de avond af met een pannel over Groningen als literaire grond. De zaal zit lekker vol. De sprekers zijn Fieke Gosselaar, Aly Freije en Auke Hulst, alle drie van Groningse bodem. Het landschap speelt een grote rol in hun werk. Alle drie haalden ze veel inspiratie uit hun landschap. Freije vertelt dat ze soms ‘s ochtends ineens de behoefte kreeg om terug te gaan naar haar geboortedorp Veelerveen, om daar het landschap te proeven.
“De landschappen die wij beschrijven, die bestaan eigenlijk niet, hè,” zegt Hulst. “Hoe een schrijver een landschap beschrijft is een uiting van de innerlijke staat van de schrijver.” In zijn geval is dat nog prominenter in zijn werk, aangezien hij meerdere boeken heeft geschreven met fantastische landschappen. In En ik herinner mij Titus Broederland reizen de hoofdpersonen door een landschap dat lijkt op een mythische versie van Groningen.
Daarna gaat de discussie verder over aardbevingen, die bijna een trend zijn in de Nederlandse literatuur op dit moment. Niet alleen zij, maar ook Jan Mulder, Bill Mensema en Jan Vos schreven erover. Gosselaar: “Ik ben niet activistisch, maar ik wil wel een punt maken. En ik denk dat iedereen hier aan tafel wel iemand kent die in het aardbevingsgebied woont. Dan komt vanzelf in je werk terug.”
Fotografie: Henk Veenstra