Wat gebeurt er als de kunstwerken op straat ineens beginnen te bewegen? Deze zomer duiken we in het mysterieuze parallelle universum van Grunn – een wereld waar Groningen’s straatkunst transformeert tot levende superhelden.
Naar aanleiding van de graphic novel Guardians of Grunn riep NOORDWOORD samen met Kunstpunt Groningen schrijvers op om zich te laten inspireren door de kunst in onze stad. Het resultaat? Vijf winnende verhalen waarin bekende Groningse kunstwerken de hoofdrol spelen in onverwachte avonturen.
Deze schrijvers droegen hun verhaal voor tijdens het slotprogramma van de Maand van de Kunst op Straat op 3 juli. Het beste verhaal wordt gepubliceerd in KUNST. magazine en verstript door Esther van de Bund van het Guardians of Grunn-collectief.
De afgelopen weken publiceerden we al vier verhalen in ons online magazine. Vandaag is het tijd voor het vijfde, laatste en – niet onbelangrijk om erbij te vermelden – winnende verhaal!
De woordwachter van Grunn – door Bert Kobus
Hoewel zijn ogen — verzonken onder het uitgehouwen haar — inmiddels stokoud waren, ontging ze niets. Ze hadden de stad in 400 jaar zien veranderen: de gevels, de mensen, de taal. En ook INT. was veranderd. Waar ooit de stadsmuur zijn horizon was, reikte zijn blik nu verder dan hij zich had kunnen voorstellen.
Maar INT. maakte zich zorgen. Er groeiden barsten in z’n gezicht en zijn blik vervaagde.
Niet door korstmos of klimop. Wel door iets anders. Iets donkers dat door de straten sloop. Dat woorden deed verdwijnen, alsof ze er nooit waren geweest. En met elk woord verdween een stukje van zijn stad.
Hij voelde hoe die schaduw elke dag dichterbij kwam.
“ICK. KICK.NOCH.INT,” zei hij zacht.
Terwijl hij die woorden sprak, vond iets ouds zichzelf terug. Het begon met een trilling in kalk en mortel, in het merg van de muur. INT. brak zijn hoofd los. En terwijl het stof op de klinkers dwarrelde, trok hij zijn lichaam uit de gevel en sprong de straat op.
Het was er stil. Niemand durfde nog naar buiten nu de Vergetinghe door de stad dwaalde. Hongerig naar klanken, naar woorden van toen. Hij slokte ze op. En met de woorden verdwenen de huizen, de straten, de pleinen. Alles wat z’n naam verloor werd voor altijd vergeten.
INT. keek omhoog naar het tableau waarin hij eeuwenlang had gewoond. De vier woorden onder hem, ooit helder, vervaagden al. Op de plek waar dat ene vijfde woord had moeten staan, gaapte de leegte. En die moést hij vullen.
Dat was niet het enige. INT. verlangde naar de woorden van toen. Naar hun zangerige klanken, hun afgeknotte klinkers. Natuurlijk, niet elk woord kon overleven. Maar er waren zoveel die hem dierbaar waren. Woorden die Grunn tot Grunn maakten.
Hij moest haast maken.
Het eerste woord dat hij redde vond hij op een etalageruit in de Folkingestraat. Afgebladderd, op sterven na dood. Zijn vingers gleden over de letters, ze gloeiden nog. Voor even rook hij weer de geur van warm brood, hoorde de winkelbel klingelen en zag manden vol knapperige korsten voor zich: Brog. Hij nam het woord mee.
In een gevelgedicht in de Oosterstraat vond hij een ander woord, nauwelijks leesbaar, maar zichtbaar voor wie het nog kende: Bluister. Hij voelde haar betekenis, zoals geen ander woord dat kon. Dat van een lauwe bries die, in de schemering van een zomeravond, langs je huid strijkt. Verderop, in het plantsoen, ving hij een fluistering op. Zwak, maar nog met hartslag. Borries: het woord voor de zwarte helhond met z’n roodgloeiende ogen, die ’s nachts rond de oude wierden spookte.
De lucht werd zwaarder. De Vergetinghe naderde.
INT. versnelde zijn pas, zijn blik werd scherper. Hij las muren en borden als bladzijden. En bij elk woord dat hij vond, veerde hij een beetje op: fiebelkwint, beuzebelder, aggelen. Hij redde ze allemaal.
Alleen zíjn woord was er niet bij.
Dat vond hij op de Turfsingel. In de stoffige etalage van een antiekwinkel. Vergeelde letters op een bord van blauw emaille. Met zijn stenen vuisten sloeg hij de ruit aan gruzelementen: het kon niet anders. Hij strekte zijn hand uit naar het woord waarnaar hij zo lang had gezocht. Toen hij het wilde aanraken, voelde hij het:
De Vergetinghe.
Een koude schaduw omhulde hem. Zoog de woorden uit hem, één voor één. En met elk woord, verdween een stukje van zichzelf. Met zijn laatste krachten zocht INT. de woorden die nog in hem zaten. En met zijn allerlaatste adem vulde hij de straat met zijn stem.
“Wat swiegt, sol spreken. Wat vergoat, sol klinken. Wat doot is, sol beven. Gain vergething keert dat op.”
De bakstenen trilden, de stad schudde. Vervaagde letters lichtten op — keerden terug op muren, deuren en ramen. De woorden van kooplui, boeren en kinderen. De zinnen van zangers, dichters en drinkers. Ze zongen weer rond.
Die avond verdween de Vergetinghe en vond Grunn zichzelf terug. Woord voor woord.
Ook de naam waarnaar INT. zolang had gezocht. Dat oude woord voor straat of steeg, dat ooit via het Hoge Noorden z’n weg naar Grunn had gevonden. Dat woord viel eindelijk op z’n plek.
De muur opende zich geluidloos, het mortel kneedde zich om zijn enkels en INT. keerde terug in zijn nis. Onder hem blonken nu vijf woorden. ICK. KICK. NOCH. INT. JAT. En met dat laatste woord was hij compleet.
Sindsdien richt INT. zijn ogen weer op straat. En hij glimlacht wanneer er onder zijn tableau iemand stilstaat, omhoog kijkt en naar zijn woorden wijst:
“Wat betekent dat, mam?”
Dan weet INT. dat zijn stad, zijn GRUNN, nog leeft.
Bekijk hier – op de website van Kunstpunt – het kunstwerk dat Bert inspireerde tot het schrijven van dit verhaal.