“I’m nobody’s role model! I’m no icon!” roept Antjie Krog opgewonden. Ze wil wrijven, ze wil schuren, ze wil schandalen veroorzaken tot ze tachtig is. Het is nog vroeg op de avond, maar poëzieminnend Groningen heeft zich al verzameld in het Grand Theatre. Straks nemen we afscheid van stadsdichter Lilian Zielstra en verwelkomen we haar opvolger. Maar nu eerst Antjie Krog.
“Ben je dat daarom niet juist wel?” vraag Margriet van der Waal, hoogleraar Zuid-Afrikaanse literatuur, zich daarop af. Het is tekenend voor de lastige positie die Krog binnen de Zuid-Afrikaanse literatuur inneemt – hoewel je je kunt afvragen of daarbinnen niet iedere positie lastig is. Wanneer blanke stemmen iets zeggen, zo legt Krog uit, heeft dat consequenties. Blanken houden van Mandela, en het gekleurde deel van de bevolking wordt achterdochtig. Missen ze iets? Daarom moet je soms je mond houden: “to write less, is to say more.”
Het gesprek met Krog vormt een interessant begin van de avond. Een begin met een levensgroot contrast bovendien. Krogs poëzie is een spel met klanken en beelden, met een enorme zintuiglijkheid, een enorme menselijkheid, maar ook een onontkoombare wil om iets te zeggen. Over de apartheid, over de armoede, over hoe er naar vrouwen wordt gekeken, en met een onderliggende kracht die in Nederland vrijwel onbestaanbaar is.
Woede en verdriet
Poëzie die niet zozeer uit woede, maar vooral uit verdriet voorkomt, zo vertelt ze. Verdriet over de enorme ongelijkheid, over het daardoor veroorzaakte leed. Verdriet over alle leugens over gekleurde mensen waarmee ze is opgegroeid. Daartegenover staat de vrij luchtige poëzie die we tijdens de rest van de avond voorbij horen komen. Ook taalkunstwerken, ook menselijk, absoluut niet nietszeggend, maar ze voelt bijna als een luxeproduct. Poëzie die werkelijk overal over kan gaan, omdat ze niet wordt aangejaagd door zo’n sterk rechtvaardigheidsgevoel.
Geleid door Van der Waals vragen weet Krog een beeld van poëzie te schetsen dat voor een groot deel van de zaal waarschijnlijk onwennig is, door de politieke geladenheid. Een liefdesgedicht in een inheemse taal, voor het eerst vertaald in het Engels, is een overwinning. Het is herkenning voor leden van een onderdrukt volk, die er wel over gehoord hebben maar de tekst nu voor het eerst zelf kunnen lezen.
Erkenning
Het is erkenning van een bijna uitgevaagde cultuur. Überhaupt is de rol van taal in de Zuid-Afrikaanse literatuur van belang. Een Zuid-Afrikaan die in het Engels schrijft is per definitie geprivilegieerd: anders was zijn Engels daar niet goed genoeg voor geweest. De poëzie in het Afrikaans of in de inheemse talen is dus al een compleet andere stem. Maar de tijd verloopt, zoals altijd tijdens een goed gesprek, sneller dan hij normaal doet. En zo dient de eerste pauze zich al snel aan.
De avond wordt hervat (of begint, voor de mensen die het interview niet hebben bijgewoond) met gezellige synthesizermuziek van jongens in NASA-pakken met lichtjes op hun helmen en in de zolen van hun schoenen. Het is een beeld dat bijna uit een gedicht had kunnen komen. Deze Amsterdamse band, Luchtman genaamd, blijft de rest van de avond de aankondigingen passend omlijsten met soepele deuntjes.
Als aftredend stadsdichter mocht Zielstra twee collega-dichters uitnodigen om te komen voordragen. De eerste van hen is Ingmar Heytze. Het is voor Zielstra poëzie om erbij te pakken als ze vastzit, bijvoorbeeld wanneer ze weer een openingsgedicht voor een gebouw moest schrijven en niet wist waar te beginnen.
“Dit is echt grappig, daar word je blij van.”
Zijn eerste gedicht van de avond, waarin het Paradijs hoofdzakelijk bestaat uit een autosnelweg waar Adam en Eva overheen rijden, oogst gegrinnik waar je het applaus zou verwachten. Dat blijft de tendens tijdens zijn optreden. Mijn buurvrouw vatte het misschien nog het best samen: “Dit is echt grappig, daar word je blij van.” Overigens volgde deze opmerking meteen na een gedicht waarin Heytze een kunstenaar dood wenst, omdat deze verliefd is op zijn vrouw.
Maar dit is en blijft natuurlijk de stadsdichteravond, dus tussen de optredens wordt de stadsdichter (“nog een uurtje!”) ook aan de tand gevoeld door presentator Jelte Posthumus. Op de vraag of ze het stadsdichterschap gaat missen, kan ze alleen maar benadrukken hoe leuk ze het heeft gehad, “maar het is ook wel fijn om weer te kunnen schrijven over wat ik zelf ook maar bedenk.”
Gelukkig heeft ze tijdens haar stadsdichterschap ook hele goede dingen bedacht, zoals het project Dichten met oma. Vanavond dragen drie van de meewerkende dichters voor uit de bijbehorende bundel: Jacco Hage, Esmé van den Boom en Kasper Peters. Dit trio weet perfect te illustreren wat voor een geniaal idee het is: de langzaam verdwijnende verhalen van ouderen op te tekenen in poëzie.
De avond wordt voortgezet door nog een fantastisch dichteres: de Vlaamse Carmien Michels. Ze is resoluut: “Een dichter is vrij, maar een stadsdichter is niet vrij.” Daarom is het belangrijk dat de volgende stadsdichter de vier V’s in acht neemt: Voorgangers, Vloeken, Verbinden en Voorzeggen. Tijdens haar optreden illustreert ze deze. Ze opent met een quizgedicht, bestaande uit regels van dertien bekende oudere en hedendaagse – “want er moesten ook vrouwen bij” – dichters.
Michels’ voorspelling komt uit: het publiek slaagt met vlag en wimpel voor de test, al gebied eerlijkheid te zeggen dat er hier en daar wel een hint nodig was. Gedurende de rest van haar optreden vervloekt ze de problemen van de huidige maatschappij met een angstaanjagend gevoel voor ritme, gebiedt ze het publiek met gesloten ogen en hand in hand met hun buren te luisteren, en laat ze het publiek haar poëzie regel na regel herhalen. Het is een les in wat poëzie kan zijn, en hopelijk één die nog lang nazingt.
De laatste momenten van Zielstra’s stadsdichterschap ontrollen zich in sneltreinvaart. De stadsdichter is uiteraard nauw betrokken bij de stad, en dus spreekt Paul de Rook, wethouder van cultuur, ons toe. Vervolgens is het tijd voor de presentatie van Zielstra’s nieuwe bundel Ik zag een man met een bos bloemen naar de Nieuwstad gaan. Het blijkt een presentatie met een geheim: het eerste exemplaar is niet voor haar vriend, zoals ze de organisatie lang voorhield, maar voor Rolien Scheffer, directeur van SLAG. Maar Zielstra heeft ook aan de wethouder gedacht: hij mag het “tweede eerste exemplaar” in ontvangst nemen.
Nu rest ons nog één spannend moment: de bekendmaking van de nieuwe stadsdichter. Dit draait uit op een SBS6-momentje: “dat ziet u, na de reclame”, of in dit geval, na het sponsoren van de horeca in de pauze.
Bij terugkomst worden we gelukkig wel uitstekend ontvangen: Antjie Krog treedt op. Haar klanken en ritme zorgen ervoor dat je je nieuwsgierigheid naar Zielstra’s opvolger vergeet, en verlicht misschien zelfs de zenuwen van de negen kandidaten. Hoewel ze spreekt over welbehagen, vormt dat woord vooral een sterk contrast met wat ze daadwerkelijk zegt. Poëzie op haar best. Dit optreden wordt afgesloten met een voordracht van een ijzingwekkend gedicht over de apartheid in het Sesotho. Waanzinnig goed, een vette onderstreping van het belang van de poëzie als een manier om het onverwoordbare te verwoorden, maar qua toon een vreemde eend in de bijt, zoals Krogs poëzie dat de hele avond al is.
Maar dan is het eindelijk zover: juryvoorzitster Tieske Slim leest hun rapport voor, en het moment van de bekendmaking is nabij. Voor de daadwerkelijke bekendmaking zijn enkel nog de wethouder, aangekondigd door een spelshowdeuntje, en wat tromgeroffel nodig. Het woord is eruit: Renée Luth is de nieuwe stadsdichter van Groningen. Dit heuglijke nieuws wordt meteen gevolgd door geschreeuw van haar uitzinnige fans, waar Harry Styles nog jaloers op zou zijn (en dat is een compliment; we hebben enthousiasme nodig!), en een duidelijk ontroerde Luth.
Luth wint meteen de sympathie van de zaal door haar jonge medekandidaten gerust te stellen: hun tijd komt nog wel, zij heeft het ook keer op keer moeten proberen. Bijna laat Posthumus haar wegkomen zonder voor te dragen, maar Scheffer steekt hier een stokje voor. En zo wint de nieuwe stadsdichter ook de harten van het publiek met wat ze ongetwijfeld het beste doet: dichten. Met haar ode aan Groningen in ons hoofd bewegen we ons naar de afterparty. En zo komt ook deze ode aan de stadsdichter ten einde, klaar voor de volgende cyclus.
Verslag: Daniëlle Fluks
Foto’s: Henk Veenstra