Ga naar de inhoud
donderdag 17 mei, 2018

Op zoek naar vorm en verre vrienden

Dichters in de Prinsentuin 2018

Met een stralende middag in de Prinsentuin op zak en het hoofd vol woordkunst trekt de festivalkaravaan op de zaterdagavond de foyer van Theater de Machinefabriek binnen. De Prinsentuin ligt vijfhonderd meter verderop, maar met deze avond wil Dichters in de Prinsentuin haar publiek veel verder voeren dan een gracht over. Landsgrenzen moeten worden overstegen, en wel met literatuur. En vooral moet vanavond de vraag worden beantwoord hoe je dat als jonge schrijver kunt doen.

Het woord is eerst aan dichters Dewi de Nijs Bik, Joost Oomen en Philip Rozema. Zij deden alle drie de afgelopen twee jaar mee aan internationale projecten. Gespreksleider Greta Riemersma interviewt hen over de projecten en wat die hen als schrijver hebben gebracht.

Oomen en De Nijs Bik zijn ongeveer vierentwintig uur terug uit Parijs, waar zij twee weken in residentie waren met deBuren. Met zestien andere woordkunstenaars onder de dertig werkten zij elk zowel aan een opdracht vanuit deBuren als aan hun eigen schrijfproject. De Nijs Bik ziet de residentie als een traject van een half jaar: deelnemers moeten zich in februari al aanmelden met een plan waar ze, na de selectie, tot aan de zomer vrij intensief mee bezig zijn. Tijdens de twee weken in Parijs krijgen ze masterclasses van grote namen, maar vooral ook veel tijd om te werken. Oomen en De Nijs Bik benadrukken de waarde van dat tweede.

Conceptueler werken

De Nijs Bik: ‘Ik heb een baan waar ik niet zomaar vrij van kan nemen. Normaal gesproken schreef ik gedichten ’s avonds, na mijn werk. Nu kon ik meerdere dagen achter elkaar met één stuk bezig zijn. Dat is een luxe. De residentie heeft me geleerd om in plaats van steeds losse gedichten te maken conceptueler te werken.’

Terwijl De Nijs Bik gedichten schreef geïnspireerd door stadswandelingen met het koloniale Parijs als leidraad, werkte Oomen aan een sciencefictionverhaal over een astronaut die in een basis op de maan verblijft. Ook hij beaamt de wonderen die zo’n verblijf doen voor het doelgericht schrijven, maar noemt daarbij de verbroederende werking die optreedt tussen de schrijvers die meedoen aan zo’n project.

In het geval van deBuren in Parijs zijn dat Vlaamse en Nederlandse schrijvers, maar bij het project CELA (Connecting Emerging Literary Artists), waar Oomen ook deel van uitmaakt, Vlaamse, Nederlandse, Italiaanse, Portugese, Roemeense en Spaanse schrijvers en vertalers. Het is een project wat niet zozeer gericht is op het produceren van nieuw werk, als wel op de ontwikkeling van de professionaliteit van de deelnemers. Dat betekent onder andere netwerk opbouwen en jezelf leren profileren. Dat pakt iedereen uiteraard op een andere manier aan.

In de Nederlandstalige schrijverswereld vallen gesprekken al snel terug op gemeenschappelijke kennissen, wat er nú weer is gebeurd.

Oomen: ‘Het zijn allerlei verschillende mensen bij elkaar, maar wat je verbindt is de literatuur. In de Nederlandstalige schrijverswereld vallen gesprekken al snel terug op gemeenschappelijke kennissen, wat er nú weer is gebeurd. Een schrijver uit Portugal kent al die Nederlandse schrijvers niet, dus je kunt het écht over literatuur hebben. En daar leer je van, die verschillende manieren van schrijven en lezen.’ Literatuur leent zich voor het overstijgen van grenzen, ‘maar,’ zegt Oomen met zijn gebruikelijke joie de vivre, ‘er gaat wel meer over landsgrenzen heen. Drinken werkt ook en dansen werkt ook.’

Philip Rozema deed in 2016 mee aan de voorstelling Grenzprocess, die ontstond uit een koppeling van twee jonge Groninger schrijvers aan drie jonge dichters uit Bremen. Hij ondervond hoeveel je kan leren van zo’n internationale samenwerking: ‘In de groep uit Bremen zat een meisje dat heel politiek dichtte, bijvoorbeeld over de vluchtelingencrisis. Daar was ik voor het project nog niet zo mee in contact gekomen, zelf dicht ik over bredere thema’s, zoals bijvoorbeeld hoe ik het ervaar om van de ene naar de andere plek te verplaatsen. Doordat ik zag hoe zij met zulke thema’s werkte kon ik daar ook beter over nadenken.’

Grenzprocess kwam tot stand door een samenwerking tussen globale˚ literaturfestival in Bremen en Stichting Literaire Activiteiten Groningen (SLAG). De organisaties koppelden de dichters en vroegen hen zelf te bepalen wat ze nodig hadden om een voorstelling te maken. De enige afspraak: een optreden op de festivals globale˚ en Het Grote Gebeuren stond al vast. Een heel los en experimenteel project, dat voor de organiserende partijen ook spannend was.

Tobias Pollok (globale˚), Rolien Scheffer (SLAG) en Frank Tazelaar (Wintertuin/CELA) betreden het podium om de drie projecten ook van de kant van de organisatie te belichten. Alle drie noemen ze het belang van internationale kansen voor jonge schrijvers. Scheffer noemt ook de waarde van een internationale ervaring voor het werk van deelnemers: ‘er gebeurt echt iets nieuws als je schrijvers uit verschillende landen bij elkaar zet.’

Erik Bindervoet, dichter en vertaler, neemt ook deel aan het gesprek in zijn rol als begeleider bij de voorbereidingen voor Grenzprocess. Hij trekt het belang van dit soort projecten door naar de politiek: ‘literaire organisaties zitten toch vaak op hun eigen eilandje, terwijl we met z’n allen een dam op zouden moeten werpen tegen het neofascistische tij. We hebben als literatoren een verantwoordelijkheid om de bekrompen geest tegen te gaan.’

…omdat we niet geloven in de mythe van de schrijver die een talent als een soort godsgeschenk heeft gekregen en zich enkel met zijn genie hoeft op te sluiten.

En daar horen eerlijke kansen bij, zoals Tazelaar benadrukt: ‘Voor CELA hebben we heel bewust ervoor gekozen niet de nadruk te leggen op de uitgeefbaarheid van een boek. We willen jong talent de kans geven zich te ontwikkelen, omdat we niet geloven in de mythe van de schrijver die een talent als een soort godsgeschenk heeft gekregen en zich enkel met zijn genie hoeft op te sluiten. Wij willen juist schrijvers de gelegenheid geven te leren en te groeien, onder meer door internationale perspectieven te bieden. Vertalers zijn daarbij essentieel, zij zorgen ervoor dat een tekst in een andere taal toegankelijk is. Tijdens de ontwikkeling van het plan voor CELA woonde ik een vertalersbijeenkomst bij. Daar hoorde ik dat vertalers in Spanje bijvoorbeeld het eerste jaar na hun opleiding gratis werken om zichzelf te bewijzen, voor ze betaalde klussen krijgen. Toen wist ik: we moeten ook vertalers opnemen in ons project. Zij zijn het, die de brug slaan.’

Meer kansen bieden

Literatuur verbroedert dus, is van politiek belang, en de waarde van kansen voor jonge schrijvers op internationaal vlak is onnoemelijk groot. Toch blijkt het soms zoeken voor je verre vrienden tot goede buren kunt maken, voor schrijvers uit verschillende landen om overeenkomsten te vinden, voor organisaties om hun doelgroep de kansen te bieden die ze nodig hebben.

Statische presentatie en passief publiek

Bindervoet vertelt over de moeite die de dichters van Grenzprocess in het begin hadden om toenadering tot elkaar te vinden, door verschillen in taal of methode. Zoals zij in hun eerste poging tot contact stroef bleken, zo lijkt deze avond ook op zoek naar een vorm om al deze informatie te delen met haar publiek. Want het beoogde publiek lijkt die jonge schrijver te zijn, die in de coulissen staat te popelen het internationale literaire veld te betreden. Daarom is het jammer dat het programma statisch is georganiseerd: er is een gesprek gaande op het podium dat de aanwezige jonge schrijvers zou moeten prikkelen zelf ook op pad te gaan, zich aan te melden, iets te ondernemen, maar deze vorm duwt het publiek in een passieve rol. Misschien was een open workshop, waar ruimte was voor vragen uit het publiek, een betere vorm geweest.

Ook weet Riemersma, hoewel ze regelmatig parafraseert, de gesprekken niet de diepte in te laten gaan en ook niet voldoende samenhang creëren, waar het publiek wel behoefte aan heeft – dat bestaat immers op dit moment niet alleen uit jonge schrijvers, maar ook uit mensen die vooral graag naar poëzie luisteren in de Prinsentuin.

Het programma lijkt op meerdere gedachten te leunen, maar kan die nergens verenigen, kan de grenzen tussen schrijver en lezer en tussen spreker en publiek niet voldoende overstijgen. Scheffer benadrukt aan het einde van de avond te willen faciliteren waar behoefte aan is bij jonge schrijvers: ‘als je een idee hebt, klop bij ons aan!’ Dat waardeer ik, die open cultuur is absoluut belangrijk. Toch komt met zo’n oproep veel verantwoordelijkheid bij de schrijver te liggen. Een jonge schrijver kan vanachter zijn of haar bureautje wellicht niet overzien wat de internationale mogelijkheden zijn, een festivalorganisatie met uitgebreid netwerk wel. Daar liggen dus kansen voor talentontwikkeling, voor organisaties om meer te zijn dan geldschieter en netwerkuitbreider.

Jonge schrijvers meer stimuleren

Weten jonge (proza)schrijvers uit Groningen wel dat dit evenement voor hen bedoeld is, nu het is ingebed in een poëziefestival? Waarom liggen er geen visitekaartjes van de sprekers klaar, zodat we contact op kunnen nemen? Hoe schrijf je eigenlijk een mail met een projectplan, aan iemand die jou niet kent? Hoe is de selectie voor deze drie projecten tot stand gekomen? Kan de ene literaire organisatie schrijvers helpen om bij het project van de andere literaire organisatie aan te melden? Soms is het een kwestie van weten wat er mogelijk is voor je het kan bereiken.

Erik Bindervoet en zijn vijf dichters losten hun verschillen op door er juist de nadruk op te leggen. De dichters vertaalden elkaar teksten met transsociatieve assonantie: wat ze dachten te horen – en misverstonden – in andermans gedichten. Daarmee werden de misverstanden deel van de voorstelling en gaven ze een komisch effect. Dat effect heeft ook het afsluitende citaat van de avond op mij, een stuk tekst van Nietzsche, uitgezocht door Bindervoet en in prachtig Duits voorgelezen door Pollok. Ik versta helaas geen Duits, en kan hier dus niet afsluiten met dit – ongetwijfeld – diepzinnige en gepaste citaat.

Gelukkig speelt daarna voor de derde keer het duo Roosmarijn Tuenter en Élénie Wagner van ZUHAUSE, in dit stuk onterecht maar heel kort genoemd. Hun diverse muziek is speels en springt tussen allerlei stijlen, talen, en onderwerpen. Het is een weldadige toevoeging aan de avond. Muziek verstaan we allemaal.


Tekst: Esmé van den Boom. Esmé is masterstudent Writing, Editing and Mediating aan de Rijksuniversiteit Groningen. In academisch jaar 2016-2017 was ze Huisdichter van de RUG, in oktober 2017 kwam haar bundel Zomerwee uit, die zij schreef ter gelegenheid van het Huisdichterschap. 

Foto’s: Reyer Boxem


We hebben goed geluisterd naar de kritiekpunten van Esmé van den Boom. Tegenwoordig kunnen beginnende schrijvers terecht bij het NOORDWOORD Talentenprogramma en de NOORDWOORD HUB

Op zoek naar vorm en verre vrienden